Quiz-summary
0 of 56 questions completed
Questions:
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
Information
Module 5 test
You must specify a text. |
|
You must specify a text. |
|
You must specify an email address. |
You have already completed the quiz before. Hence you can not start it again.
Quiz is loading...
You must sign in or sign up to start the quiz.
You have to finish following quiz, to start this quiz:
Results
Time has elapsed
You have reached 0 of 0 points, (0)
Categories
- Comparatief en superlatief 0%
- Getallen en tijden 0%
- Grammatica 0%
- Lezen 0%
- Perfectum 0%
- Perfectum irregular 0%
- Tijdsaanduiding en frequentie 0%
- Voegwoorden 0%
- woordenschat 0%
-
Improvement is needed. Do the test again!
Kijk nog eens goed in het lesplan en het boek.
Maak dan de test nog een keer.
Veel succes ☺
TOETS 5 >> -
It’s enough….but improvement is possible
Kijk nog eens in je boek. Dan gaat het de volgende module zeker goed.
TOETS 6 >> -
Well done!
Veel succes bij de volgende module! / Good luck with the next module!
TOETS 6 >>
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- Answered
- Review
-
Question 1 of 56
1. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘WONEN’?- Participium: (gewoond)
-
Question 2 of 56
2. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘LUISTEREN’?- Participium: (geluisterd)
-
Question 3 of 56
3. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘KOSTEN’?- Participium: (gekost)
-
Question 4 of 56
4. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘LEVEN’?- Participium: (geleefd)
-
Question 5 of 56
5. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘REIZEN’?- Participium: (gereisd)
-
Question 6 of 56
6. Question
PERFECTUM
IRREGULAR VERBS
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘KOPEN’?
- Participium: (gekocht)
-
Question 7 of 56
7. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘GAAN’?- Participium: (gegaan)
-
Question 8 of 56
8. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘DOEN’?- Participium: (gedaan)
-
Question 9 of 56
9. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘VERANDEREN’?- Participium: (veranderd)
-
Question 10 of 56
10. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘HERHALEN’?- Participium: (herhaald)
-
Question 11 of 56
11. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘ETEN’?- Participium: (gegeten)
-
Question 12 of 56
12. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘ZIJN’?- Participium: (geweest)
-
Question 13 of 56
13. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘BEGINNEN’?- Participium: (begonnen)
-
Question 14 of 56
14. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘WORDEN’?- Participium: (geworden)
-
Question 15 of 56
15. Question
PERFECTUM
Wat is het ‘PARTICIPIUM’ van het werkwoord ‘NEMEN’?- Participium: (genomen)
-
Question 16 of 56
16. Question
TIJDSAANDUIDING EN FREQUENTIE
Wat is het juiste woord in deze zin?
………. zaterdag krijgen we vaak bezoek -
Question 17 of 56
17. Question
TIJDSAANDUIDING EN FREQUENTIE
Wat is het juiste woord in deze zin?
Igor sport ………. per week -
Question 18 of 56
18. Question
TIJDSAANDUIDING EN FREQUENTIE
Wat is het juiste woord in deze zin?
Wij lunchen ………. tussen 12.00 en 13.00 uur -
Question 19 of 56
19. Question
TIJDSAANDUIDING EN FREQUENTIE
Wat is het juiste woord in deze zin?
Mijn vader slaapt ………. 23.00 en 07.00 uur -
Question 20 of 56
20. Question
TIJDSAANDUIDING EN FREQUENTIE
Wat is het juiste woord in deze zin?
………. hebben zij samen naar een film gekeken -
Question 21 of 56
21. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.
Voorbeeld: Anna ……… geen kinderen. Anna HEEFT geen kinderen.- Particia (is) twee jaar geleden naar Nederland gekomen.
-
Question 22 of 56
22. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- Mario (heeft) gisteren Italiaans eten gekookt.
-
Question 23 of 56
23. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- Ricardo en Sara (zijn) voor het examen geslaagd.
-
Question 24 of 56
24. Question
Grammatica
<
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- Ik (ben) in 2015 getrouwd.
-
Question 25 of 56
25. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- (Ben) jij ook een beetje verliefd?
-
Question 26 of 56
26. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- (Heeft) je zus een nieuwe auto?
-
Question 27 of 56
27. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- Mijn ouders (zijn) in 1985 getrouwd.
-
Question 28 of 56
28. Question
Grammatica
Maak een correcte zin met de juiste vorm van het werkwoord ‘HEBBEN’ of ‘ZIJN’.- Wat (hebben) jullie in het weekend gedaan?
-
Question 29 of 56
29. Question
GETALLEN EN TIJDEN
Hoe laat is het op deze klok?- Het is (half elf, half elf.)
-
Question 30 of 56
30. Question
GETALLEN EN TIJDEN
Hoe laat is het op deze klok?- Het is (vijf voor half negen, vijf voor half negen.)
-
Question 31 of 56
31. Question
GETALLEN EN TIJDEN
Hoe laat is het op deze klok?- Het is (tien voor twee, tien voor twee.)
-
Question 32 of 56
32. Question
GETALLEN EN TIJDEN
Hoe laat is het op deze klok?- Het is (kwart voor vier, kwart voor vier.)
-
Question 33 of 56
33. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
Voorbeeld: (dik)… Mijn broer is DIK, maar ik ben DIKKER dan mijn broer.- (klein)... Simone is klein. Haar zus is (kleiner, kleiner.)
-
Question 34 of 56
34. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.- (druk)... Het verkeer in Amsterdam is (drukker dan) het verkeer in Eindhoven.
-
Question 35 of 56
35. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
- (hoog)... Het huis is hoog, maar een flat is (hoger) dan het huis.
-
Question 36 of 56
36. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
- (snel)... Mijn fiets rijdt snel, maar jouw auto rijdt (sneller, sneller.)
-
Question 37 of 56
37. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
- (duur)... Ons appartement is duur, maar jouw appartement is (duurder dan) ons appartement.
-
Question 38 of 56
38. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
- (laat)... Vanmorgen was ik te laat, maar vorige week was ik nog (later)
-
Question 39 of 56
39. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘COMPARATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘DAN’ gebruiken.
- (veel)... Een kind weegt veel, maar een olifant weegt (meer, meer.)
-
Question 40 of 56
40. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘SUPERLATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘HET’ gebruiken.
Voorbeeld: (aardig) Mijn buurvrouw is het ……. Mijn buurvrouw is het aardigst.
- (sportief)... Wie is het (sportiefst, sportiefste), Maria of Daniela?
-
Question 41 of 56
41. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘SUPERLATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘HET’ gebruiken.
- (graag)... Wat drink je (het liefst, het liefste), koffie of thee?
-
Question 42 of 56
42. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘SUPERLATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘HET’ gebruiken.
- (goed)... Welke student is (het best, het beste), mijn broer of Jan?
-
Question 43 of 56
43. Question
COMPARATIEF EN SUPERLATIEF
Maak een zin met het ‘SUPERLATIEF’.
Soms moet je ook het woord ‘HET’ gebruiken.
- (weinig)... Wat kost het (minst, minste), een auto of een vliegtuig?
-
Question 44 of 56
44. Question
OMDAT, WANT of ALS
Maak een goede zin met het woord ‘OMDAT’, ‘WANT’ of ‘ALS’.
- Waarom ga je op vakantie? Ik ga op vakantie (omdat) ik vrij ben.
-
Question 45 of 56
45. Question
OMDAT, WANT of ALS
Maak een goede zin met het woord ‘OMDAT’, ‘WANT’ of ‘ALS’.
- Wanneer ga je naar je werk? Ik ga naar mijn (als) het maandagmorgen is.
-
Question 46 of 56
46. Question
OMDAT, WANT of ALS
Maak een goede zin met het woord ‘OMDAT’, ‘WANT’ of ‘ALS’.
- Ik ga nu naar huis (want) ik wil met mijn familie televisie kijken.
-
Question 47 of 56
47. Question
OMDAT, WANT of ALS
Maak een goede zin met het woord ‘OMDAT’, ‘WANT’ of ‘ALS’.
- (Als) het morgen weer regent, ga ik met de bus naar mijn werk.
-
Question 48 of 56
48. Question
VOCABULARE
Wat zie je op deze foto?
-
Question 49 of 56
49. Question
VOCABULARE
Wat zie je op deze foto?
-
Question 50 of 56
50. Question
VOCABULARE
Wat zie je op deze foto?
-
Question 51 of 56
51. Question
VOCABULARE
Wat zie je op deze foto?
-
Question 52 of 56
52. Question
VOCABULARE
Wat zie je op deze foto?
-
Question 53 of 56
53. Question
VOCABULARE
<
Wat zie je op deze foto?
-
Question 54 of 56
54. Question
LEZEN
Klussen
Ricardo wil klussen in huis. “Wat is klussen?” vraagt Sarah. “Dat is zelf schilderen en repareren in huis,” antwoordt Ricardo. De kraan in de badkamer is kapot. Ik koop een nieuwe kraan. Dan zet ik de nieuwe kraan op zijn plek. Dat is klussen.
Ricardo is 30 minuten weg. Hij is naar de bouwmarkt. Hij komt terug met een nieuwe kraan. Daarna is hij 3 uur in de badkamer. Hij maakt lawaai. Hij roept hard. Hij slaat op zijn duim. Maar dan is de kraan klaar.
Sarah loopt naar de badkamer. Zij doet de nieuwe kraan open. Het warme water loopt in het bad. Ricardo gaat in bad en rust een half uur. Sarah vindt haar man een superklusser.Wat repareert Kees?
-
Question 55 of 56
55. Question
LEZEN
Klussen
Ricardo wil klussen in huis. “Wat is klussen?” vraagt Sarah. “Dat is zelf schilderen en repareren in huis,” antwoordt Ricardo. De kraan in de badkamer is kapot. Ik koop een nieuwe kraan. Dan zet ik de nieuwe kraan op zijn plek. Dat is klussen.
Ricardo is 30 minuten weg. Hij is naar de bouwmarkt. Hij komt terug met een nieuwe kraan. Daarna is hij 3 uur in de badkamer. Hij maakt lawaai. Hij roept hard. Hij slaat op zijn duim. Maar dan is de kraan klaar.
Sarah loopt naar de badkamer. Zij doet de nieuwe kraan open. Het warme water loopt in het bad. Ricardo gaat in bad en rust een half uur. Sarah vindt haar man een superklusser.Hoe lang klust Kees in de badkamer?
-
Question 56 of 56
56. Question
LEZEN
Klussen
Ricardo wil klussen in huis. “Wat is klussen?” vraagt Sarah. “Dat is zelf schilderen en repareren in huis,” antwoordt Ricardo. De kraan in de badkamer is kapot. Ik koop een nieuwe kraan. Dan zet ik de nieuwe kraan op zijn plek. Dat is klussen.
Ricardo is 30 minuten weg. Hij is naar de bouwmarkt. Hij komt terug met een nieuwe kraan. Daarna is hij 3 uur in de badkamer. Hij maakt lawaai. Hij roept hard. Hij slaat op zijn duim. Maar dan is de kraan klaar.
Sarah loopt naar de badkamer. Zij doet de nieuwe kraan open. Het warme water loopt in het bad. Ricardo gaat in bad en rust een half uur. Sarah vindt haar man een superklusser.Zijn Sarah en Ricardo familie?