Quiz-summary
0 of 44 questions completed
Questions:
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
Information
Module 6 test
You must specify a text. |
|
You must specify a text. |
|
You must specify an email address. |
You have already completed the quiz before. Hence you can not start it again.
Quiz is loading...
You must sign in or sign up to start the quiz.
You have to finish following quiz, to start this quiz:
Results
Time has elapsed
You have reached 0 of 0 points, (0)
Categories
- Perfectum 0%
- Prepositions 0%
- Pronomen 0%
- Verwijzingen 0%
- woordenschat 0%
-
Improvement is needed. Do the test again!
Kijk nog eens goed in het lesplan en het boek.
Maak dan de test nog een keer.
Veel succes ☺
TOETS 6 >> -
It’s enough….but improvement is possible
Kijk nog eens in je boek. Dan gaat het de volgende module zeker goed.
TOETS 7 >> -
Well done!
Veel succes bij de volgende module! / Good luck with the next module!
TOETS 7 >>
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- Answered
- Review
-
Question 1 of 44
1. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
Voorbeeld:
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
mijn huiswerk – maken – gisteren- (Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt., Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt)
-
Question 2 of 44
2. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
met de hond – wandelen – gisteren- (Ik heb gisteren met de hond gewandeld, Ik heb gisteren met de hond gewandeld.)
-
Question 3 of 44
3. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
fietsen – gisteren- (Ik heb gisteren gefietst, Ik heb gisteren gefietst.)
-
Question 4 of 44
4. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
aardappels – koken – gisteren- (Ik heb gisteren aardappels gekookt, Ik heb gisteren aardappels gekookt.)
-
Question 5 of 44
5. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
mijn moeder – bellen – gisteren- (ik heb gisteren mijn moeder gebeld, Ik heb gisteren mijn moeder gebeld.)
-
Question 6 of 44
6. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
een pizza – bestellen – gisteren- (Ik heb gisteren een pizza besteld, Ik heb gisteren een pizza besteld.)
-
Question 7 of 44
7. Question
Perfectum
Vertel wat je gisteren hebt gedaan.
een trui – kopen – gisteren- (Ik heb gisteren een trui gekocht, Ik heb gisteren een trui gekocht.)
-
Question 8 of 44
8. Question
Perfectum
Vertel waar je gisteren bent geweest.
naar de markt – gaan – gisteren- (Ik ben gisteren naar de markt gegaan, Ik ben gisteren naar de markt gegaan.)
-
Question 9 of 44
9. Question
Perfectum
Vertel waar je gisteren bent geweest.
Jan – de hele nacht – slapen – gisteren- (Jan heeft gisteren de hele nacht geslapen, Jan heeft gisteren de hele nacht geslapen.)
-
Question 10 of 44
10. Question
Vocabulaire
Hoe noem je nummer 1 op deze foto? -
Question 11 of 44
11. Question
Vocabulaire
Hoe noem je nummer 1 op deze foto? -
Question 12 of 44
12. Question
Vocabulaire
Hoe noem je nummer 1 op deze foto? -
Question 13 of 44
13. Question
Vocabulaire
Hoe noem je nummer 1 op deze foto? -
Question 14 of 44
14. Question
Vocabulaire
Hoe noem je het apparaat uit de keuken op deze foto? -
Question 15 of 44
15. Question
Vocabulaire
Wat zie je op deze foto? -
Question 16 of 44
16. Question
Vocabulaire
Wat zie je op deze foto? -
Question 17 of 44
17. Question
Vacabulaire
U huurt een appartement. Het appartement moet worden opgeknapt.
Welke vakman vraagt u voor welke klus?- De muren schilderen. Ik kan de (schilder) vragen.
-
Question 18 of 44
18. Question
Vocabulaire
U huurt een appartement. Het appartement moet worden opgeknapt.
Welke vakman vraagt u voor welke klus?- De deur vervangen. Ik ga de (timmerman) vragen.
-
Question 19 of 44
19. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).
Voorbeeld: (het tapijt)… Wat vind je van DIT grijze tapijt? Ik vind het niet zo mooi als DAT rode tapijt in de hoek.- (het seizoen)... Het is nu eindelijk lente. Ik vind (dit) seizoen heel fijn. De winter is gelukkig afgelopen. Ik houd niet van (dat) koude seizoen.
-
Question 20 of 44
20. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- (de computer)... Kan ik even op (deze) computer hier werken? Nee, sorry, deze is kapot. Je kunt (die) computer daar in de hoek gebruiken.
-
Question 21 of 44
21. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- (huis)... In de Stationsstraat staan twee huizen te koop. Kijk maar, (dit) huis hier op nummer 20 en (dat) huis daar op nummer 126.
-
Question 22 of 44
22. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- Op (deze) foto hier zie je mijn nieuwe jurk. Op (die) foto daar zie je mijn schoenen.
-
Question 23 of 44
23. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- (Dit) potlood hier is van mij. (Dat) potlood daar is van de docent.
-
Question 24 of 44
24. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- (Dit) kind hier hoort bij mij. (Die) kinderen daar horen niet bij mij.
-
Question 25 of 44
25. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- (Dit) jaar gaan we naar Portugal op vakantie. Volgend jaar blijven we in Nederland. In (dat) jaar gaan we een paar dagen naar Utrecht.
-
Question 26 of 44
26. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).
Voorbeeld: Koop je DIT boek? Nee, ik koop DAT boek.- Zijn dit jouw schoenen? Nee, (dat) zijn mijn schoenen.
-
Question 27 of 44
27. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- Vind jij die of (deze) wijn lekker?
-
Question 28 of 44
28. Question
Demonstratief pronomen
Vul de correcte demonstratief pronomen in (deze, dit, die, dat).- Werk jij bij dat bedrijf? Nee, ik werk bij (dit) bedrijf.
-
Question 29 of 44
29. Question
Pronomen possessivium
Vul het correcte pronomen possessivium in.
Voorbeeld: Hij heeft een computer. Het is ZIJN computer.- Wij gaan met (onze) auto naar Arnhem.
-
Question 30 of 44
30. Question
Pronomen possessivium
Vul het correcte pronomen possessivium in.- Marco is (zijn) telefoon kwijt.
-
Question 31 of 44
31. Question
Pronomen possessivium
Vul het correcte pronomen possessivium in.- Laila gaat na de les naar (haar) appartement.
-
Question 32 of 44
32. Question
Pronomen possessivium
Vul het correcte pronomen possessivium in.- Onze buren hebben een hond. Ze houden van (hun) hond.
-
Question 33 of 44
33. Question
Pronomen possessivium
Vul het correcte pronomen possessivium in.- Naar de les moet ik (mijn) boek meenemen.
-
Question 34 of 44
34. Question
Er + numeralen / plaats
Maak een correcte zin met ER.
Voorbeeld: (drie)… Hoeveel broers heb jij? Ik heb er drie.- (twee)... Hoeveel broodjes wil jij? Ik (wil er twee, wil er twee.)
-
Question 35 of 44
35. Question
Er + numeralen / plaats
Maak een correcte zin met ER.- (geen)... Hoeveel kinderen heb jij? Ik (heb er geen, heb er geen.)
-
Question 36 of 44
36. Question
Er + numeralen / plaats
Maak een correcte zin met ER.- (veel)... Hoeveel Nederlandse woorden kent Simone? Simone (kent er veel, kent er veel.)
-
Question 37 of 44
37. Question
Er + numeralen / plaats
Maak een correcte zin met ER.- Hoeveel maanden heeft een jaar? Een jaar (heeft er 12, heeft er twaalf, heeft er 12., heeft er twaalf.)
-
Question 38 of 44
38. Question
Er + numeralen / plaats
Kijk naar de foto en maak een correcte zin met ER.
Voorbeeld:
(boek}…Wat doe je in de bibliotheek? Ik leen er een boek.- (pizza) Wat bestel je in een pizzeria? Ik (bestel er pizza, bestel er pizza., bestel er een pizza, bestel er een pizza.)
-
Question 39 of 44
39. Question
Er + numeralen / plaats
Kijk naar de foto en maak een correcte zin met ER.- (boek)...Wat koop je online bij bol.com? Ik (koop er een boek, koop er een boek., koop er online een boek, koop er online een boek.)
-
Question 40 of 44
40. Question
Er + numeralen / plaats
Kijk naar de foto en maak een correcte zin met ER.- (olifant)...Wat zie je in de dierentuin? Ik (zie er een olifant, zie er een olifant., zie er olifanten, zie er olifanten.)
-
Question 41 of 44
41. Question
Preposities
Vul de juiste prepositie in
Kies uit: aan – op – naast – boven – voor – tussen – onder – in – tegen – om.- De poster hangt (aan) de muur.
-
Question 42 of 44
42. Question
Preposities
Vul de juiste prepositie in
Kies uit: aan – op – naast – boven – voor – tussen – onder – in – tegen – om.- Willem en Mila zitten (in) de tuin.
-
Question 43 of 44
43. Question
Preposities
Vul de juiste prepositie in
Kies uit: aan – op – naast – boven – voor – tussen – onder – in – tegen – om.- De bloemen staan (op) de tafel.
-
Question 44 of 44
44. Question
Preposities
Vul de juiste prepositie in
Kies uit: aan – op – naast – boven – voor – tussen – onder – in – tegen – om.- Deze twee mensen fietsen (naast) elkaar.